Geschiedenis
Op 7 juni 1559 werd de oude kerk van St. Johannes de Doper ingezegend. Dit gebouw stond een stukje verder op de Zesstedenweg, op de plaats waar nu de Hervormde kerk van Grootebroek staat. De kerk had een toren van ongeveer 21 meter hoog, waar nog een spits van 21 meter bovenop stond. Deze toren was voor de schippers een prachtig baken (herkenningspunt langs de kust).
In de kerk stond een heel mooi orgel. Tot deze kerk behoorde het St. Elizabethklooster, dat net als de kerk aan de dorpsstraat stond.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog verbleven de Geuzen in het Elizabethklooster. De Geuzen vochten tegen de Spanjaarden. Tijdens deze oorlog trad er een hervorming op. De kerk ging vernieuwen, veranderen. Grootebroek wilde het oude geloof behouden, terwijl het nieuwe geloof zogenaamd de baas was. Het oude geloof mocht niet meer. Dit bracht problemen en verwarring en de pastoor van die tijd is waarschijnlijk gevlucht. De katholieken van Grootebroek die nu zonder herder en zonder kerkgebouw verder moesten (want deze werd van het nieuwe geloof), hielden bijeenkomsten in een schuur of een huis onder leiding van plaatsgenoten die dit voorzichtig (vaak zelfs stiekem) deden. Heel soms kwam er een priester. Tussen het oude en het nieuwe geloof ontstond een steeds grotere kloof. Het nieuwe geloof staat nu bekend als de gereformeerden of hervormden (protestanten).
Velen zijn het oude geloof trouw gebleven. Zij konden na de hervorming hun geloofsgemeenschap weer opbouwen. Om hun bijeenkomsten te kunnen blijven houden moesten de katholieken elk jaar geld betalen aan de schout.
De eerste pastoor van Grootebroek na de Hervorming was Meinardus Petri. Na deze pastoor volgen nog vele herders, maar een kerkgebouw hadden ze nog steeds niet. De Protestantse regering verbood Katholieke rituelen als het luiden van de klokken en het snoepjes ophalen met Sinte-Maarten. De kerkbijeenkomsten werden gehouden in het houten kerkschuurtje dat stond op de plaats waar het kerkplein nu is.
Het kerkgebouwtje moest er zo onopvallend mogelijk uitzien en mocht niet als dusdanig kerkgebouw herkenbaar zijn. Het houten kerkschuurtje moest vaak gerepareerd worden en stortte uiteindelijk, na een storm, bijna in. Toch hij is blijven staan tot de bouw begon van de stenen kerk in 1858. Naast dit houten schuurtje waren er in Grootebroek nog twee zogenoemde preekplaatsen. De Oosterpreekplaats was gevestigd in een tuinhuis die nu in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen staat. De Westerpreekplaats was gevestigd in het gebouw van de openbare school (De Rakkers).
Pastoor Bartel was de laatste pastoor in de schuilkerk. Tijdens zijn laatste levensjaren is de nieuwe kerk gebouwd. Hij was een van de eersten die begraven werd op de nieuwe begraafplaats. Hij ligt begraven in het priestergraf, welke nog steeds op onze begraafplaats te vinden is.
In 1848 kwam er een nieuwe grondwet. Alle godsdiensten werden nu voor de staat gelijk. Hierdoor kon men een echt kerkgebouw gaan bouwen. Deze kerk werd gebouwd onder pastoor Debets. De kerk werd gebouwd in Neogotische stijl. Met veel pleisterwerk, pilaren en spitsboogvensters. Het is ongeveer dezelfde stijl als de kerk van Wervershoof.
De kerk werd gebouwd achter de houten schuilkerk. De hele parochie werkte mee aan de nieuwe kerk. Er kwamen grote, mooie altaren, een preekstoel, een doopvont, kerkbanken en een witte marmeren communiebank. Afgezien van de prachtige preekstoel zijn het hoofdaltaar, de communiebank, het Maria-altaar, het St. Johannesaltaar, kerkbanken en de doopvont die in onze huidige kerk staan, afkomstig van het vorige kerkgebouw. Op de plaats van de houten schuilkerk werd een tuin aangelegd.
Na enkele tientallen jaren was het kerkgebouw alweer te klein. Hij werd uitgebreid, maar was uiteindelijk alsnog te klein voor de alsmaar groeiende gemeenschap. In de loop der jaren werd het gebouw steeds slechter en raakte in verval. De spits van de kerktoren werd in 1910 geroofd, waardoor het een stompe toren werd. Uiteindelijk begonnen zelfs de muren te scheuren. Begin twintiger jaren werd er beslist om een nieuwe en grotere kerk te bouwen.
Op 15 juli 1859 werden twee luiklokken voor de nieuwe kerk ingewijd. Het stille geloofsleven was voorbij. Nu werden de klokken geluid elke keer als er een mis begon. De grootste klok werd genoemd naar St. Jan en woog 800 pond (400 kg). De kleine klok woog 150 pond (75 kg). Deze klokken hebben jarenlang in de oude toren gehangen, en zijn daarna verhuisd naar de nieuwe toren. Tijdens de 2e wereldoorlog zijn de klokken geroofd.
Na de oorlog werden nieuwe klokken besteld. Er kwam zelfs een derde bij. Elke klok moest zijn eigen naam krijgen: Requiem Panis (rust en brood), Voc Vobis (uw stem) en Innocentia Pax (onschuld en vrede).
Op 28 februari 1926 werd de eerste steen van de huidige kerk geplaatst. Twee jaar en twee maanden later werd het gloednieuwe kerkgebouw op 15 mei 1929 plechtig ingewijd. De kerk van 1926 is ontworpen door de Zaanse architect S.B. van Sante. Het ontwerp is sterk geïnspireerd door de toenmalige opvattingen van de zogenaamde Amsterdamse School. De kerk is gebouwd in de vorm van een kruisbasiliek. Een kerkgebouw dat in de lengterichting is verdeeld in drie of vijf schepen gescheiden door pilaren en links en rechts een uitbouw heeft. Aan de buitenkant van de toren is siermetselwerk en natuursteen aangebracht in de vorm van een enorm kruis met op het snijpunt van de lijnen de wijzerplaat van de klok. Ook de binnenkant van de kerk is versierd met siermetselwerk. Ook prachtig zijn de glas in lood ramen.